Het springparcours

Evenals bij het slalommen moet de piloot bij het springen ook rekening houden met de boeien. De piloot moet in het bootkanaal blijven dat aangegeven wordt door rode en gele boeien. Binnen dit bootkanaal vaart de boot voorbij de schans op een afstand die de skiër zelf mag bepalen.

Verder vind je op 150 en 180 meter voor de schans een gele en een rode boei die de afstand tot de schans aangeven. Deze boeien zijn belangrijk voor de skiër. Zo kan deze zich goed oriënteren en weet hij waar hij moet aansnijden.

De springschans zelf is een hellend vlak dat op zijn hoogste punt, voor de jongens onder de zestien jaar en de veteranen 150 centimeter boven het water uitsteekt, voor de vrouwen is dit 165 centimeter hoog en voor de mannen 165 of 180 centimeter. De lengte van deze schans is 770 centimeter, waarvan 640 tot 680 centimeter boven water uitsteekt. De schans is 370 tot 440 centimeter breed.

Het bovenvlak wordt constant besproeid om de schans glad te houden tijdens het springen. Uiteraard is dit vlak ook vrij van oneffenheden, scherpe uitsteeksels, enz.

Aan de rechterkant (vaarrichting) van de schans is een beschermend zijstuk aangebracht zodat de skiër niet onder de schans kan schieten indien hij bij het ‘snijden’ de schans mist.